Marianne van Delft (Huizen)
Over het vierseizoenenfestival: een zomerdag; 31 augustus 2019.
In en rond de Egelantier, Giessenburg.
Het werd een ongekend mooie dag. Een dag die nog steeds als een film aan ons voorbijtrekt en waarover we nog steeds niet zijn uitgepraat.
Uniek, onbeschrijfelijk intens en liefdevol.
Toen ik even was neergestreken in de schaduw, schoot er een poes langs mij heen. Duidelijk geschrokken van alle opschudding en de grote hoeveelheid mensen in zijn doorgaans zo rustige territorium. Ik dacht: wat zal er in het dier omgaan? Ik waag een gokje:
Er was flink opgeruimd, wat mijn jachtgebied stukken overzichtelijker maakte. Ik verheugde me op een mooie dag met af en toe een vogeltje dat ik waarschijnlijk weer niet zou vangen en een dutje in de schaduw van de egelantier. Ik verwachtte wel een paar vrienden, want er stonden hapjes klaar, jammer genoeg geen vis of zo, en grote potten met gekleurd water, waarin spannende dingen dreven, als visjes in een aquarium.
De fijne, lieve dochters en de vrouw waren er al. Daar word ik altijd blij van.
Ik zat op de rand van het dak, vlakbij de weg, toen ik opeens veel mensen binnen zag komen. Heel veel. Meer dan ik en alle andere buurkatten bij elkaar. Ze kregen allemaal een strikje om de pols. Zo konden ze niet kwijtraken. Goed idee, zeg!
Sommigen brachten gekke dingen mee. Spinnewielen, hoorde ik iemand zeggen. Hoezo? Wielen voor spinnen? Ik had wel eens een hond op wieltjes gezien. Bestond dit ook voor spinnen? Ik hoorde iets zoemen. Waren dat de wielen van de spinnen? Ik sloop op het geluid af, maar zodra ik dichtbij kwam, sprong ik hoger dan de hoogste hooiberg. Met alle vier mijn poten tegelijk. Bijen! Die steken in je neus! Ik vloog er in vliegende vaart vandoor, rakelings langs een mens dat op haar gemakkie in de schaduw zat.
Het werd een rare dag. Telkens als ik een beetje was ingedut, kwam er een meneer langs met koeiebellen. Klingklangklong! Klingklangklongeklangkling! En dan liep iedereen weer ergens anders heen. Moest ik me weer ergens anders strategisch opstellen.
Ik lag een poosje onder een stoel bij een blije meneer die luisterde naar een andere blije meneer. Die had het over dat je een ander geen pijn mocht doen en zo. Nou, zo lang ze mij geen pijn doen, vind ik het best. Klingklangkloing! Klingklangklongeboing! Ja hoor, daar gingen we weer.
Ik had ergens een gezellig huiskamertje gezien, dus ik erop af. Er stonden twee luie stoelen en een tafeltje. Net toen ik van plan was me in een van die stoelen op te rollen, kreeg ik een ongemakkelijk gevoel. Er zaten mensen in rijtjes en die keken allemaal naar die stoelen! Plotseling kwam er een man binnen door een geheime deur en die pikte een van die stoelen in. En er kwam nóg een man, met vette haren in zijn nek. Die moest nodig afgelikt. Die ene deed nogal kattig tegen die andere. Het ging over neuken. Een mevrouw op de achterste rij slaakte een gilletje. Nooit begrepen waarom mensen daar zo benauwd over doen. Je moet gewoon keihard mauwen als je wat wil.
Ik vluchtte naar de poëzietuin. Er hingen plaatjes van vreemde gezichten. Ik kende ze niet van Giessenburg. Buitenlanders.
Gaf niet, lekker rustig, dacht ik. Nou, mispoes! Iemand riep: stoelen meenemen! Die stem kende ik. Uren zit-ie met Hans te mauwelen. Hij ging samen met een mooie mevrouw op een bankje zitten. Is Anna Russisch? riep een man. Ja, Anna is Russisch, zei de mevrouw. Volgens mij een raskat met een stamboom. Ik had haar hoog zitten, ze ging mooi praten, maar opeens begon ze wartaal uit te slaan. Met open bek zag ik dat iedereen ademloos luisterde. Mij best, ik ging mijn dutje in het hooi afmaken. U raadt het al: klingklangkloing! klongeboing!
Dronken van slaap waggelde ik naar de eerste de beste deur. Ik wilde naar binnen, ik wilde rust! Maar ik had drie wachtenden voor mij. Droomde ik? Ik zag mensen met kwasten. Ze smeerden gekleurde smurrie over doeken. Er kwamen vlinders te voorschijn en blote mensen in bloeiend gras, ik zag spetters van winter, streken van herfst en vegen van zomer. Het werd een nachtmerrie. Ik zag een appel, of nee, ik zag er twee. Eentje met vuurlichtjes eromheen en eentje was ingepakt als een grote surprise appel. Ik had me er graag in willen verstoppen, zodat ik eindelijk een eindje weg kon pitten, maar toen begon iedereen hard in z’n handen te klappen. Om mij te verjagen?
Ik vluchtte naar een kringetje stille mensen. Ze waren aan het schrijven. Ongelofelijk hoe stil mensen kunnen zijn, als ze maar willen. Ook dat lieve meisje dat bij de muziek hoorde, zat te schrijven. Ik kon haar hartje horen kloppen toen ze ging voorlezen.
Verder hoorde ik nog vaag iets over herik. Of droomde ik dat ook? Ik ken namelijk een kater die Erik heet, echt een lekker ding.
Toen ik een beetje wakker werd, omdat het zo vreemd stil was, zag ik alle mensen uit een bakje eten. Nu wist ik zeker dat ik droomde. Uit een bakje eten! Net als ik! Ik hoorde iedereen zeggen dat het lekker was en heerlijk en super! Maar ik rook niks interessants. Ik deed mijn ogen weer dicht en meteen klonken er hemelse klanken. Nee, geen klingklangboing. Nee, het klonk echt mooi. Een lied over een moeder. Het leek of ik ging zweven. En ik niet alleen, iedereen om mij heen begon te zweven. We stegen op tot ver boven de egelantier. In een wolk van genot. Ahh… hier wilde ik altijd blijven.
Fluph

Fluph, tot rust gekomen na alle emoties.
Met dank aan Marianne van Delft, die de gedachten en emoties van onze poes Fluph voorbeeldig verwoordde.