Peursumseweg 53, Giessenburg
info@egelantierseizoenen.nl

Februari column: Dubbelspiegel

 Seizoen, seizoen, wat ga je doen? (8)
Chris Coolsma

Dubbelspiegel

De bomen strekken hun antennes uit naar de egaalgrijze hemel. Ze lijken te luisteren naar de toekomst van het licht. In de knoppen wachten de eerste blaadjes op het juiste moment om naar buiten te komen. Te slaperig nog. Geen sap genoeg. De bomen proberen tevergeefs wind te maken met hun kale takken. Wind is nodig voor meer kans op regen. Het is moeilijk om wind te maken zonder bladeren. Misschien heeft die jonge beuk daarom zijn blad vastgehouden. Hadden die peppels daarginds dat maar gedaan. Hun gebabbel had de wind aangewakkerd. Nu zijn hun magere skeletten een rij krachteloze bezems. De bomen maken een gespannen lamlendige indruk. Zonder wind blijft de rottingsgeur van de herfst nog hangen in het bos. Zwaar liggende boomlijken zwammen over het brood dat de een zijn dood is. Daar komt het woord bomen dus vandaan. En het woord zwammen. Of dat was in elk geval leuk geweest.

Poëzie zonder metaforen, kan dat? Billy Collins vindt van niet, zagen we in de vorige column. Ik ben geen beroepsmuzikant geworden omdat ik niet uit mijn hoofd kan spelen. Ik ben geen beroepsdichter geworden omdat ik geen originele metaforen kan bedenken. Ik kan trouwens ook geen gedichten uit mijn hoofd leren. Het eerste gedicht dat ik wel uit mijn hoofd moest leren voor mijn eerste spreekbeurt, moest daarom kort zijn. Ik weet een deel van de eerste regel nog. Ik word er soms zwetend mee wakker. ‘Cherubijntje, salig kijndje…pompompompom van omhoog…pom pom pom en pom pom pom uw lodderoog’. Over het gestorven kind van Joost van den Vondel.

Er was weinig poëzie in mijn ouderlijk huis. Ja, Annie M.G. en Daan Zonderland. Mijn ouders hielden van lichte poëzie. Die mocht niet van de leraar. Ik vond het cherubijntje in een Prismapocket. Ik had niet genoeg verbeeldingskracht om te snappen dat er planken vol poëzie in de bibliotheek zijn te vinden. De leraar Nederlands ook niet voldoende om ons daarheen mee nemen, kennelijk. Dit pubertje had ook niet voldoende interesse om op onderzoek uit te gaan. Veel van het verdere verloop van mijn leven kan met terugwerkende kracht voorspeld worden uit het jongetje dat ik toen was. Dus zou ik sommige delen van mijn leven wel over willen doen, met meer kennis en inzicht van nu. Zinloos idee, wel goed voor een roman. Of een gedicht dan toch maar:

 Dubbelspiegel
De tengere jongen in het familiealbum
kijkt terug naar mij zoals ik naar hem,
nieuwsgierig, met dezelfde ogen,
maar hij kent mij niet – ik hem wel.
Al weet ik niet meer hoe het was
om jong te zijn, alleen hoe ik nu denk
dat het toen was om jong te zijn.

Hij dacht wel eens aan mij, hoe

het zou zijn om oud te zijn, maar
gelukkig kon hij dat niet weten,
onschuld beschermt het kind
en het geweten staat niet voor niets
in de voltooid verleden tijd.

Onschuldig wilde hij wel ouder zijn
maar hij blutste zijn knieën
en stootte zijn neus en hij schaafde
zijn schenen en viel in zeven
sloten tegelijk. Voor het eerst werd hij
bedrogen, voor het eerst bestolen.

Voor het eerst loog hij en verloor
zijn onschuld en voor het eerst
ging het leven gewoon verder.

Nu kijk ik naar hem terug
die tengere jongen die nog steeds
in mij leeft, vol verwachting.

Ik was een jong boompje, dat niet luisterde naar de toekomst van het licht.

Dubbelspiegel